Ademloos in de kleedkamer

‘Gaat bij jullie een voetbalwedstrijd weleens niet door vanwege het slechte weer?’ Mijn krantenmagnaat en president van de fanclub, geloofde me duidelijk niet. Dom gansje dat niets van sport weet, was duidelijk van zijn gezicht af te lezen.

We waren onderweg naar de finale van een landelijk voetbaltoernooi van zijn club.

Ik legde uit dat het soms hard regende en stormde en dat soms de velden waren bevroren.

‘Bevroren, zoals in de koelkast?’ Ik bevestigde zijn idee van dom gansje.

‘Maar hoe koud is het dan?’

Als het echt hard vriest, dan kon het wel min 10, min 15 graden zijn. Maar dat was in Nederland een uitzondering.  Ik durfde niet over de Elfstedentocht te beginnen, bang dat hij me dan definitief zou opgeven en me voor het domste gansje van de wereld zou houden.

‘Hier is het altijd tussen de 20 en de 28 graden’, zij Theodore trots.

‘Als het koud is, is het 20 graden en meestal nacht. Als het 28 graden is, is het warm en meestal dag.’ Zijn uitleg was van een kinderlijke eenvoud. Die snapte zelfs een dom gansje.

Theodore had me vorige week uitgenodigd na een interview over zijn krant. Hij was president van een voetbalclub, begreep ik toen. Zo erg was het niet, hij was president van de fanclub, zo had hij me vanochtend uitgelegd toen we elkaar in het centrum van Kigali toevallig tegenkwamen. Ik had geen idee hoe dat in Rwanda zat, want bij voetbalfans kreeg ik direct een beeld van gesloopte treinstellen, vechtpartijen binnen en buiten het stadion en veel ME en Theodore voldeed niet echt aan de hooligan-standaard. Hij had geen boksbeugels, tatoeages, en/of ultrarechtse symboliek. Noch droeg hij een vreemde hoed, sjaal of andere parafernalia die ik onlosmakelijk verbind met voetbalfans. Ook blies hij geen vuvuzela of riep schreeuwde hij de naam van de club om de haverklap. 

Theodore reed een vijfdehands zwarte Mercedes, droeg een woest gebloemd hawaishirt en had de grootste puntschoenen die ik tot nu toe heb gezien. De Rwandese middenklasse-man is bezig met de competitie: wie heeft de grootste. Theodore was ook militair geweest, had zij aan zij met Kagame gevochten en was met een flinke gouden handdruk  afgezwaaid. Met twee andere legermaten had hij zijn krant opgezet. Waar hij van leefde was me een raadsel, want zijn  krant met 3000 exemplaren en geen advertenties, kostte meer dan die opbracht, ook al verscheen hij maar eens in de twee maanden.

 

De president van de fanclub blijkt in Kigali een gerespecteerd man. De deuren van het voetbalstadion zwaaiden voor zijn zwarte Mercedes wijd open. En terwijl wij onder de felle zon naar de beschaduwde eretribune liepen, gaf hij hier en daar een joviale hand of een gemoedelijke schouderklop. Wij namen plaats op gemakkelijk witte plastic tuinstoelen en velen kwamen naar Theodore om hem succes te wensen.  Ik vroeg waarom hij niet in het vak zat samen met zijn fans. Theodore kreeg weer de ‘domme gans’ blik in zijn ogen . Kijk, hij stopte tijd en geld in de fanclub, zorgde samen met de penningmeester dat de contributie op tijd werd betaald, organiseerde af en toe een leuke trip voor de fans, maar samen met hen op de harde stenen in de felle zon? De gemoedelijke Theodore lachte hartelijk.  Hij lachte ook hartelijk toen een man in een glimmend gouden pak binnenkwam en hem de hand schudde. Ik kreeg ook een hand en een vriendelijke glimlach.

‘Dat is nou onze Eerste Minister’ zei Theodore en hij brabbelde een onverstaanbare naam. Wie? Had Rwanda een eerste minister? Een SMSje uit Nederland van goede vriend Hofdijk bracht uitkomst: Bernard Makuza. Natuurlijk.

Om een verhaal van twee keer drie kwartier kort te maken: de jongens van Theodore wonnen op een verschrikkelijke manier de finale. Ze maakten na tien minuten een prachtig doelpunt. Na 12 minuten stond er weer iemand voor het doel, waarop de doelman niet de bal, maar de man greep. Doelman rode kaart. De jongens van Theodore strafschop. 2-0. De rest van de wedstrijd kwamen de jongens van Theodore nog vaak voor het open doel te staan. De reservedoelman wist niet altijd welke kant hij op wilde. Maar de jongens van Theodore wisten met verbijsterend gemak alle kansen over en naast te schieten.

Na de wedstrijd mocht ik een blik in de kleedkamer werpen en de jongens van Theodore feliciteren. Ze waren allen in meer of mindere staat van ontkleding maar verblikten of verbloosden niet toen ze mij de hand schudden. Ik wel.

‘Wanneer mag ik weer mee?’, vroeg ik ademloos aan Theodore, toen we weer buiten stonden.