Jachtig leven

Eerder gepubliceerd: volkskrantreizen.nl, 2007

Bemodderde auto’s brullen langs; in de verte horen we schoten. De jacht is geopend.

De Franse mannen in mijn omgeving zijn gek op jagen. Als ik ze vraag hoe ze zo’n bambi tussen de ogen kunnen schieten, kijken ze me aan of ik licht waanzinnig ben. Ze beginnen omstandig een verhaal over hoe fijn het is in de natuur, hoe gezond en hoe ze helpen de wildstand op peil te houden. Het komt er altijd weer op neer dat zonder hen het Franse platteland verloren zou zijn: de velden onbruikbaar omgewoeld door duizenden wilde zwijnen, de bomen kaal gevreten door horden herten. Ik kijk hen dan aan of ze licht waanzinnig zijn. 
Wij proberen dan de kloof te dichten met een goed glas wijn. Dat gaat even goed, tot ik vraag wat er zo fijn is om vier uur stil te staan op een zondagmorgen bij min 10. Ze proberen uit te leggen dat het gaat om de spanning. De mogelijke actie. Dat er elk moment een ree tussen de bomen kan opduiken. Ik zeg dan dat ze die spanning toch ook op het sportveld kunnen vinden bij een gezond potje rugby, naast voetbal de nationale sport van Frankrijk. Ze verwijzen naar de kameraadschap en het sociale element: een goede jacht kan alleen maar slagen als iedereen doet wat de ander van hem verwacht. Ik verwijs opnieuw naar het rugbyveld. 

Op zo’n moment is het tijd voor iets sterkers en de marc (zelf gestookte, hersens- en leverbedreigende druivenbrandewijn) komt op tafel. Ik verwijt de mannen dat ze de jacht alleen maar gebruiken om tussen de middag veel te kunnen eten en te drinken. ‘Klopt’, roepen ze lachend in koor. Ik verwijt de mannen dat het alleen maar een excuus is om lekker zonder vrouw het weekend door te brengen. ‘Klopt ook’, knikken ze vrolijk.
Ik verwijt de mannen dat er levensgevaarlijke situaties ontstaan na het dejeuner, omdat de meesten te dronken zijn om nog een geweer vast te houden. “Nee, dat klopt niet,” vinden de mannen. Alles wat een negatieve schaduw op de jacht kan werpen, moet worden vermeden, is het niet zo heren? “Ja, dat klopt weer wel” knikken ze. Geen vervelende berichten, de jacht staat toch al onder druk, dankzij die groene milieuwatjes die het altijd beter weten, maar die het in hun broek doen als ze alleen door het bos lopen. 

De Limousinse jages brengen vervolgens het zwaarste wapen in stelling dat ze hebben: De diervriendelijkheid. “Die groene doetjes hebben geen flauw idee dat ze hier te maken hebben met het meest diervriendelijke vlees dat je maar op tafel kunt zetten: hebben die beesten niet hun hele leven in gods mooie vrije natuur geleefd? Ze kijken triomfantelijk. Maar de kloof tussen de jagers en mijzelf lijkt op dit moment onoverbrugbaar. Tijd voor nog een marc.

Ik verwijt de mannen dat ze eigenlijk alleen maar jagen omdat mannen zelf geen leven kunnen voortbrengen, en omdat ze geen leven kunnen geven, nemen ze het maar. Ik vind het onbegrijpelijk dat ze een dier kunnen doden. Dat ze in koelen bloede het geweer kunnen heffen om zo’n prachtig beest neer te knallen. Of ze me in godsnaam kunnen uitleggen hoe dat zit? 
Dat is het moment dat de marc werkelijk is ingezonken en iedereen naar elkaar begint te schreeuwen. De hoofden lopen rood aan en de vuisten worden onwillekeurig gebald. Na vijf minuten is iedereen schor en wordt het stil. Dat is de tijd om aan tafel te gaan. We eten wildzwijnpaté, soep van fazant en reerug. Heerlijk.