Journalistiek in probleemgebieden (6) Destiny

Maandag 16 Juli 2012

Wat is het licht in Entebbe toch anders dan in Addis. Warme kleuren hier, met een warme zon. In Addis was het koud, regenachtig en misschien dat ik me daarom niet in Afrika voelde. Er is ook iets mis met de geur van Addis. Wellicht komt dat door de duizenden oude auto’s, (Lada, Volkswagen en ja, ik zag zelfs nog een hele oude Fiat uit Gouda rondrijden) die hortend en stotend hun gifgassen rondstrooien in de hoofdstad van Ethiopie.

Het hotel waar we verbleven heette ‘Destiny’. Ik had het uitgekozen omdat

a. alle andere beetje fatsoenlijke hotels vol waren dankzij de top van de Afrikaanse Unie en

b. het hotel wifi beloofde op de kamers.

Mijn college Joseph en ik wisten, toen we boekten, dat er iets mis moest zijn met dit hotel. Waarom had het kamers terwijl de rest in Addis volledig was volgeboekt? Wij roken een rat, maar konden onze vinger niet op de rat leggen.

Dat veranderde toen we het hotel in werkelijkheid zagen. Alle complimenten voor de fotograaf! Die had op internet van een twee sterren hotel een luxueus en glorieus vijf sterren verblijf weten te maken.

Wij waren doodmoe en hongerig en zouden blij zijn met een bed. Helaas. Wij kregen kamers toegewezen waarvan de bedden nog niet eens waren opgemaakt en de vieze handdoeken van de vorige gasten nog in de badkamer lagen.

Ik ontstak in woede. Ik hou ervan in hotels en restaurants de boze dame uit te hangen die eist dat wat beloofd wordt, ook wordt waargemaakt. Het schept direct duidelijkheid en een band. Ik werd nog bozer toen ik ontdekte dat de hotelmanager ons geen junior suites had toegewezen (iemand anders betaalde onze kamers J), maar gewone kamers.

Zenuwachtig kregen wij toen een grote en een kleine suite toegewezen, met keurig opgemaakte bedden en schone handdoeken. Mijn ietwat gesuste boosheid nam weer toe toen bleek dat er geen internet was op de kamer. Niet via de lucht, niet via een kabel. Ik maakte de nerveuze manager uit voor een leugenaar, riep boos dat wij zo niet konden werken en dat wij nu te moe waren om een ander hotel te zoeken, maar dat wij de volgende ochtend toch echt zouden vertrekken.  Later die dag bleek dat er in het restaurant wél wifi was met een razende snelheid, zodat wij ons stiekum hadden neergelegd bij het ontbreken ervan in de kamers.

’s Avonds werd ik gewekt door een enorm kabaal in de gang. Mensen schreeuwden, bonkende deuren, harde voetstappen. ’s Ochtends om vijf uur herhaalde het ritueel zich. Toen ik mij om zes uur in de ontbijtzaal meldde, was die leeg, al getuigden tafels met vieze vaat dat hier mensen hadden gezeten.

De koffie bleek lauw, het roerei steenkoud. Later kreeg ik uitgelegd dat het hotel elke avond een buslading transitpassagiers ontving. De bus werd leeg gekiept met grauwmoeie strompelaars en de volgende ochtend weer volgeladen met slaapdronken stakkerds met een buik vol onverteerbare spaghetti en ranzig roerei, afgeblust door een koude douche. Maar ach, het was toch maar voor een nacht, dus geen van de stakkerds maakte zich er druk over.

Ik wel. Ik zou hier een week slapen, dus ik wilde wel een warme douche en een warm ontbijt waar ik geen uur op zou hoeven wachten.

De dames en heren van de keuken knikten beleefd van ‘ja’, net als de vriendelijke dames van de receptie. Verder gebeurde er niets. Ik kon mijn ontbijt een uur van te voren bestellen, of een dag, het ontbijt kwam, wanneer het de keuken beliefde –koud.

Ik kon de receptie belegeren, de onderhoudsman pootje haken, de manager uitfoeteren, warm water bleef uit.

Ik was een boos brokje mens die eerste dagen in het hotel. Dat kwam naruurlijk niet omdat ik geen warm water en ontbijt had, maar omdat ik NIET in Goma was, waar de strijd leek los te barsten tussen de rebellen, het VN-vredesleger en het Congolese leger.

Natuurlijk moest dat misgaan met al die bozigheid. Hoogmoed komt voor de val, leerde ik al heel jong op de katechismusles. Mijn geld verstop ik altijd op vele plekken, zogezegd om het risico te spreiden. Dit keer had ik meer geld bij me dan gebruikelijk, omdat collega Joseph mij in dollars had betaald voor scripts die ik had geschreven. Ik verdeelde het geld zoals gebruikelijk en een deel kwam terecht in een lege plastic zak. Daar deed ik de volgende ochtend, met zanderige slaapogen, mijn vuile was in. Het kamermeisje nam de zak vrolijk in ontvangst.

Het kwartje viel pas de ochtend erop, toen ik geld nodig had. Ik wilde naar de lege plastic zak grijpen, greep mis en realiseerde me dat dat ik daar mijn vuile was in had gedaan.

Ik zakte door de grond. &^%^*&^ Hoe kon ik zo ongelofelijk stom zijn. Dat geld was natuurlijk weg. Geen mens die bijna duizend dollar kon weerstaan, laat staan een arme Afrikaan..

Ik rende naar beneden. Trof daar de nerveuze manager en riep dat ik negenhonderd dollar kwijt was. Dat zat bij mijn was en nu was het weg.

De nerveuzigheid bij de manager schoot naar ongekende hoogten. Hij verzekerde mij dat het personeel bloedeerlijk was. Dat ze wisten dat ontslag volgde als er ook maar een pepermuntje van het nachtkastje werd gesnoept.

De wasdame werd erbij gehaald. De dame die de was uit de zak had gehaald om te tellen. De receptionistes. Allen hielden bij hoog en bij laag vol dat ze niets hadden gezien. Misschien wilde ik voor alle zekerheid toch nog even controleren of ik het echt niet had? Natuurlijk niet, sputterde ik. Maar goed, ik ga wel kijken. En ik liep op hoge poten weg. Om na tien minuten met de staart tussen de benen terug te keren. Ik had de negenhonderd dollar in een andere plastic zak gestopt. Ik bracht 20 dollar naar de manager als schamele boetedoening oor zijn onkreukbaar personeel.

Gek genoeg verbeterde de situatie daarna zienderogen. Ik kreeg zelfs een keer een lauwwarme omelet. En als klap op de vuurpijl kregen Joseph en ik afgelopen vrijdag een echte koffieceremonie aangeboden door de eigenaresse (een verhaal apart) en de nerveuze manager. Na drie kopjes koffie hadden wij elkaars levensverhaal verteld, en waren wij vrienden voor het leven. Destiny.