Gescheurde geschiedenis: de jeugd van Ingabire


GEEN ROEPING TOT NON

Hoe krijgt een jonge vrouw het voor elkaar, generaals, directeuren en ministers de baas te zijn? Hoe kan het, dat binnen de kortste keren een qua formaat weinig imposante vrouw aan het hoofd staat van een grote internationale oppositiepartij? Hoe kan het dat een moeder van drie kinderen een gewillig oor krijgt bij minister Koenders en president Obama? Hoe kan het dat iemand die nadenkt over het lot van haar land, sinds oktober 2010 in datzelfde land in de gevangenis zit?

 Haar grootmoeder zou zeggen: ze heeft het van geen vreemde. Haar moeder zou haar wijsvinger heffen: ze heeft van jongsaf aan een eigen willetje gehad. De nonnen op school zouden bezorgd vinden dat Victoire altijd al het hart op de tong had. En haar echtgenoot zou zeggen: Victoire krijgt wat ze hebben wil en wat zij wil is een vreedzaam en voorspoedig thuis voor iedere Rwandees in het eigen land. En dus is de kans groot dat ze dat het krijgen ook.

Het Rwanda waar Victoire Ingabire Umuhoza op 3 oktober 1968 wordt geboren, maakt een roerige periode van verandering door. Het land is nog maar een paar jaar onafhankelijk van België en aan het hoofd staat Grégoire Karibanda, een de Belgen welgezinde president. Kayibanda is geen vriend van de Tutsi’s en onder zijn leiderschap worden de Tutsi’s steeds verder gedegradeerd tot tweederangsburger. De Tutsi’s vinden moeilijk werk en worden beperkt in hun opleiding. Er is maar één legale partij, de Parmehutu, de voormalige emancipatiebeweging uit de vijftiger jaren van de Hutu’s.

In 1973 grijpen de noordelijke Hutu’s de macht en wordt Juvénal Habyarimana president. De partij Parmehutu van de vorige president wordt verboden, de enige partij die nu is toegestaan is de Mouvement Révolutionaire National pour le Développement (MRND). De Tutsi’s vluchten massaal het land uit naar buurland Uganda. Daar settelen ze zich in vluchtelingenkampen, bemoeien zich met de Ugandese politiek en hopen op betere tijden in thuisland Rwanda. Regelmatig vallen ze vanuit Uganda Rwanda binnen.

Victoire heeft van dit alles vanzelfsprekend nog geen besef. Ze groeit op in het noorden van Rwanda bij haar grootouders; een vader was de eerste jaren in geen velden of wegen te bekennen, haar moeder leidde een eigen leven en werkte als verpleegster. Tot haar achtste leeft Victoire in de veronderstelling dat haar grootouders haar eigenlijke ouders zijn. Pas tijdens haar pubertijd realiseert ze zich hoe moeilijk het voor hen geweest moest zijn om een ongehuwd zwangere dochter te hebben. Want haar Hutu-familie stond in aanzien, was welvarend en werd alom gerespecteerd. Grootvader was in de jaren vijftig de eerste Rwandese vertegenwoordiger van de Belgen bij Gecamines, het grote Kongolese staatsmijnbedrijf. De familie bezat veel landerijen, haar grootvader had –zeer bijzonder voor een Rwandees- een auto, ze woonden in een groot huis. Victoire groeit op met een bijna even oud nichtje, de buitenwereld denkt dat ze tweelingzusjes zijn.

De grootmoeder van Victoire wordt door vriend en vijand op handen gedragen. Vanwege haar ruime hart en sterke persoonlijkheid wordt ze de moeder van het volk genoemd. Dankzij het vele land dat haar familie bezit, is er altijd een overvloed aan eten in huis dat ruimhartig met iedereen wordt gedeeld. Elke dag op een vast tijdstip verzamelen de mensen zich bij de poort van haar groothouders. Dan gaan de deuren open en krijgt ieder zijn of haar deel. Grootmoeder is zeer gelovig, lid van de Mariacongregatie en volgens goede christelijke traditie bezoekt ze dan ook  regelmatig de armen en de zieken. Victoire, dus gelovig opgevoed, gaat vaak met haar mee. Goed voorbeeld doet goed volgen.  Als ze later zelf is getrouwd en verhuisd naar de hoofdstad Kigali, zet ook Victoire haar huis open voor iedereen in nood en gaat ook zij elke week bij de zieken van haar wijk op bezoek.

Zowel grootvader als grootmoeder vinden de dood in 1994, tijdens Les événements, evenals haar broer.

Victoire is acht jaar als haar moeder besluit haar toch zelf op te  voeden. Ze gaat bij haar moeder wonen en opeens blijkt ze nog twee broers en twee zussen te hebben, allemaal van dezelfde vader. Het wordt geen succes. Victoire voelt zich een vreemde eend in de bijt en het lukt haar niet zich echt thuis te voelen bij deze familie waar ze geen verwantschap mee voelt. Ze heeft verschrikkelijke heimwee en wil terug naar haar echte vader en moeder, althans waarvan ze denkt dat het haar echte vader en moeder zijn. Victoire krijgt haar zin en keert weer terug naar haar grootouders. Maar het wordt vanaf nu langzaam duidelijk dat de familiebanden wat anders in elkaar steken dan ze altijd heeft gedacht. Ze is tien jaar als ze het tijd vindt haar echte vader te leren kennen. Haar moeder en grootouders zijn faliekant tegen; een vader die nooit vader was geweest heeft geen recht op een ontmoeting met zijn dochter.  Op haar twaalfde, het is 1980, vindt Victoire bij haar moeder een ansichtkaart van haar vader die aan haar is gericht. Ze is woedend. Hoe haalt haar moeder het in haar hoofd om een kaart van haar vader verborgen te houden? Hij schrijft of Victoire bij hem op bezoek wil komen, in de gevangenis. Natuurlijk gaat ze; ook al is de hele familie tegen.

Na dat eerste bezoek gaat ze regelmatig naar hem toe en het is het begin van een prima band. Tijdens de bezoeken leert ze ook haar halfzussen kennen, met wie ze het ook goed kan vinden.

De zeventiger en tachtiger jaren zijn die van voorspoed en economische groei in Rwanda. Het politieke klimaat is relatief stabiel, al groeit de kloof tussen Hutu’s en Tutsi’s gestaag. Victoire gaat naar een elitaire kostschool, een katholieke nonnenschool in het zuiden van Rwanda. De eerste jaren van haar middelbare schooltijd staan in het teken van haar roeping: ze wil dolgraag non worden. Maar Victoire vindt veel regels onterecht en windt daar geen doekjes om; ongebruikelijk in Rwanda voor een kind van haar leeftijd, De zusters zetten dan ook vraagtekens bij haar roeping: volgzaamheid is daarvoor een vereiste en dat is een deugd die grotendeels bij de jonge Victoire ontbreekt. Overigens ook bij haar grootmoeder en moeder, die er ook op school hebben gezeten. Hoewel Victoire geen non wordt, blijft het geloof een belangrijke rol spelen in haar leven. Ze is altijd lid van de katholieke kerk gebleven.

Victoire ontpopt zich tijdens haar middelbare schooltijd meer en meer als een leider. Zo zorgt ze er voor dat zij en haar klasgenoten op zaterdagavond naar de bioscoop in het nabijgelegen stadje kunnen, door te beloven dat ze alleen naar de film gaan. De disco is taboe en kijken naar jongens net zo.  Ze moeten beloven direct na de film weer terug naar school te lopen.

De nonnen zien dat Victoire verantwoordelijkheid aan kan en dat haar medescholieren haar respecteren. Ze wordt officieel schooloudste, ook al is ze een van de jongere leerlingen.

Haar eerste speech houdt ze ter gelegenheid van een schoolfeest; er zitten dan zo’n 350 mensen in de aula. Ze vindt het prachtig dat zij is aangewezen door haar medestudenten en haar docenten, maar ze is tegelijk doodsbang. Waar moet ze het in godsnaam over hebben? En dan nog wel in het Frans. Met trillende knieën stapt ze het podium op, ziet 350 mensen verwachtingsvol naar haar opkijken en raakt in paniek. Ze krijgt geen woord over haar lippen. De stilte duurt naar haar idee uren. Dan herpakt ze zich, fixeert haar ogen op één enkele toeschouwer en steekt van wal. Waar ze het precies over had, weet ze niet meer, maar na afloop wordt ze van alle kanten bedankt en geprezen.

Victoire blijft schooloudste tot het laatste schooljaar. Dan gaat het mis. Ze wil met een aantal studenten meedoen met een theatervoorstelling, 30 kilometer van school. De nonnen echter geven hiervoor geen toestemming, maar Victoire vindt het zó belangrijk dat ze doorzet. Ze vormt een team van alle scholieren die mee willen doen en ze repeteren flink. Op de dag van de voorstelling glippen ze voor dag en dauw weg, voorzien van eten en drinken. Ze lopen dertig kilometer, spelen hun stuk, kijken naar de andere stukken en lopen de dertig kilometer weer terug naar school. Ze komen ’s avonds laat uitgeput aan. Zó uitgeput dat ze de vroegmis die ochtend erop willen overslaan. Dat kan niet ongemerkt, want de vijfdeklassers vormen het koor. Victoire regelt dat de tweede en derdeklassers die taak overnemen.  Victoire en haar klasgenoten slapen die volgende ochtend uit, maar krijgen tijdens de eerste les te maken met een boze zuster, verantwoordelijk voor de discipline onder de leerlingen. Waarom ze die ochtend afwezig waren? Victoire staat op en verdedigt haar klas door te wijzen op de vervanging door tweede- en derdeklassers. Er is toch gezongen tijdens de vroegmis? Maar welke argumenten ze ook aanvoert, de school blijft er ongevoelig onder. Ze wordt geschorst.

Op aandringen van een haar welgezinde docente, zoekt ze een kamer in de buurt van haar school. Ze volgt de lessen indirect, dankzij de boeken en dictaten van haar medestudenten en doet uiteindelijk alsnog eindexamen.

 


Niet buigen, niet barsten

Na het eindexamen in 1987, Victoire is dan 19, gaat ze bij haar moeder wonen in een buitenwijk van Kigali. Haar moeder wil eigenlijk dat ze gaat studeren, maar Victoire wil wel eens wat meer van de wereld zien. Ze kan bijna direct aan de slag bij het ministerie van Financiën als controller bij de afdeling Douane. Ook hier is het begin niet makkelijk. Ze krijgt de leiding over een afdeling met zo’n dertig mannen, de meeste met een militaire achtergrond, die stuk voor stuk haar vader konden zijn. Die mannen stonden niet te trappelen om een vrouw van 19 jaar als vanzelfsprekende chef te aanvaarden. Victoire heeft het die eerste tijd moeilijk en soms is ze de wanhoop nabij. De omslag komt na een maand. Ze beseft dat ze alleen kan overleven als ze haar eigen regels instelt en ervoor zorgt dat iedereen die regels accepteert. Dat gebeurt uiteindelijk en ze werkt er met veel plezier tot ze in maart 1994 naar Nederland gaat om een vriendin in moeilijkheden te bezoeken.

Het is ook de tijd dat ze haar toekomstig echtgenoot ontmoet. Lin is dierenarts in het gebouw naast het gezondheidscentrum waar haar moeder werkt als verpleegster. Een mooie, rijzige jongen mét motor. De hel breekt los als Victoire aankondigt dat ze met Lin wil trouwen. Voor de welgestelde familie uit het noorden is het onbestaanbaar dat ze zich bindt aan een arme luis uit het zuiden: de afgelopen jaren is de kloof tussen Hutu’s uit het noorden en die uit het midden en zuiden steeds groter geworden. Victoire wordt aan alle kanten onder druk gezet om de relatie te verbreken. Ook haar vader is woedend. Hij haalt haar op een avond op met de auto en rijdt met haar uren door Kigali in de hoop haar ervan te kunnen overtuigen dat ze haar ondergang tegemoet gaat. Hij dreigt dat hij niet naar de bruiloft komt. Victoire is niet van plan toe te geven. Ze houdt van Lin, heeft geen boodschap aan de vermeende verschillen tussen noord en zuid en geld heeft bij haar nooit een rol gespeeld. Ze trouwen in augustus 1988. Op het nippertje, want bijna mist Lin de kerkdienst vanwege een motorongeluk. De dag ervoor is hij bewusteloos in het ziekenhuis gebracht en ’s nachts volledig gedesoriënteerd wakker geworden. Het kostte hem die nacht en een groot deel van de volgende dag om de artsen ervan te overtuigen dat hij uit bed moest, omdat hij moest trouwen.  Als ze uiteindelijk in de kerk komen, is de mis al halverwege. De priester glimlacht, heet ze welkom en doet een deel van de ceremonie opnieuw. In december wordt hun oudste dochter geboren Ujeneza, (Welkom). En voor het eerst buigt Victoire voor haar familie. Zelf vindt ze één kind wel genoeg, maar haar familie niet. Drie jaar na Ujeneza wordt Remy Ndizeye (Ik geloof in god) geboren.  Na de genocide, als Lin en haar twee kinderen de verschrikkingen hebben overleefd en de familie enigszins in Nederland is gesetteld, komt er nog een jongetje Shimwa (Bedankt).

Hoewel haar vader politiek actief is, verwacht Victoire weinig heil van diezelfde politiek. Ze groeit op in een relatief rustige periode na de grote onlusten in de jaren zestig en begin jaren zeventig. Rwanda kent sinds 1975 één officiële partij, de MRND, en  bijna alle oppositiepartijen zijn gericht op revanche zonder echte verandering te willen. Niet het beleid staat centraal, maar de ego’s. Sinds 1989 werkt president Habyarimana aan een meerpartijenstelsel, niet omdat hij democraat is, maar omdat Frankrijk hem onder druk zet. De regering wordt gevormd door Hutu’s uit het noorden, zuiden en midden en Tutsi’s. Die samenwerking gaat op zijn zachtst gezegd moeizaam: tussen juli 1990 en maart 1994 volgen maar liefst zeven kabinetten elkaar in snel tempo op. De onrust groeit snel in het land, net als de tegenstellingen tussen Hutu’s en Tutsi’s, haatcampagnes via krant, radio en televisie zijn aan de orde van de dag. Hutu’s en Tutsi’s leiden jonge milities op, waaronder de later zo beruchte Interahamwe, zij die strijden. Al was de oorspronkelijke betekenis: zij die samenwerken.

Op 1 oktober 1990 valt de RPF onder leiding van Paul Kagame Rwanda binnen: ze willen doorstoten naar Kigali. De Franse president Mitterand besluit zijn vriend Habyarimana te hulp te schieten en stuurt parachutisten. De opmars van Kagame wordt gestopt en onder druk van de internationale gemeenschap die dreigt de geldkraan dicht te draaien, wordt er halverwege 1993 een akkoord gesloten tussen Kagame en Habyarimana in het Tanzaniaanse Arusha. Een van de bepalingen schrijft voor dat de RPF moet deelnemen aan de regering. Om de toekomstige RPF ministers te beschermen wordt een bataljon RPF-soldaten gestationeerd in Kigali. In december arriveren de eerste VN-troepen in de hoofdstad: zij moeten toezien op de naleving van de Arusha-akkoorden. Die regering blijft uit, het geweld in Rwanda groeit.

 

Maart 1994 vertrekt Victoire naar Nederland. Ze gaat naar een vriendin die net weduwe is geworden om haar een tijdje te helpen. Zo’n reis is niets bijzonders: veel welgestelde Rwandezen reizen af en toe naar Europa of de Verenigde Staten. Toch zit op de dag van vertrek het huis vol met familie, vrienden en kennissen die afscheid komen nemen. Een flink deel gaat zelfs mee naar het vliegveld. Daar kust Victoire Lin, dochter en Remy. Die vraagt met een dun stemmetje wanneer mama weer terugkomt. ‘Snel’, antwoordt Victoire. Ze zwaait vrolijk naar haar familie bij het afscheid. En hoewel de spanning in Rwanda de afgelopen weken is toegenomen, kan niemand vermoeden welke gruwelijkheden de komende maanden zullen plaatsvinden.

De kinderen gaan logeren bij oma en opa, Lin heeft geen tijd om op ze te passen; hij moet werken. Als op 6 april 1994 het vliegtuig met daarin de presidenten van Rwanda en Burundi neerstort, startsein van de genocide, zit Victoire in shock voor de televisie. Ze ziet het begin van de slachtingen, maar het dringt niet tot haar door. Ze belt zelfs boos op naar de televisie om te zeggen dat ze moeten ophouden met het uitzenden van leugens. Op 8 april heeft ze voor het eerst telefonisch contact met Lin. Hij vertelt dat alles goed is met hem en de kinderen, maar dat haar broer die dag is doodgeschoten door een Hutu-militie, met een kogel die eigenlijk voor hem was bestemd; ze liepen naast elkaar op straat. Pas dan dringt het besef door dat het allemaal echt is wat ze ziet.

Hoewel het interne telefoonverkeer in Rwanda stilligt, kan er wel gebeld worden met het buitenland. Omdat onderling telefoonverkeer onmogelijk is, fungeert Victoire in Nederland als communicatiecentrum voor familie en vrienden in Rwanda. Zij bellen naar Victoire, die de laatste nieuwtjes doorgeeft.

Haar wereld stort in op de dag dat ze ziet hoe de RPF van Paul Kagame de hoofdstad binnentrekt en ze geen telefooncontact meer kan krijgen met Lin. De weken die volgen zijn de ergste van haar hele leven. Slapen doet ze nauwelijks, ze brengt uren door voor de televisie in de hoop, maar ook met de angst een glimp op te vangen van haar familie.

Begin juni worden de ouders van Lin vermoord tijdens een RPF-aanval. Lin is er op dat moment op bezoek en hij vlucht het bos in samen met een van zijn jongere broers. Als ze terugwillen, komen ze een buurman tegen. Die vertelt dat ze beter weg kunnen blijven, zijn hele familie is uitgemoord.

Lin besluit naar Goma in Kongo te vluchten. Hij haalt de kinderen op bij de opa en oma van Victoire en vraagt ze mee te gaan. Maar opa en oma weigeren. Ze willen wachten op een werknemer die de koeien in veiligheid brengt. Zijn leven is in gevaar als hij hen moet zoeken omdat hij hen hier niet vindt. Nog diezelfde dag worden ook zij vermoord.

In Nederland voelt Victoire zich naast wanhopig ook schuldig: ze heeft haar familie in de steek gelaten op het moment dat ze haar het hardste nodig hebben. De onzekerheid of ze nog in leven zijn, weegt loodzwaar.

Op 17 juni gaat de telefoon en hoort ze van heel dichtbij de stem van Lin. De eerste minuten kan ze niets anders dan huilen. Maar Lin, die zijn auto heeft moeten verkopen om een telefoonkaart te kopen en twee dagen in de rij heeft gestaan, houdt zijn hoofd erbij. Hij vertelt dat ze in Goma zijn, in het grootste vluchtelingenkamp ter wereld en in een tent van Artsen zonder Grenzen zijn gehuisvest.

Dat het redelijk met ze gaat, maar dat Remy erg ziek is, hij heeft cholera. Hoe komen ze  uit die verschrikkelijke plek naar Nederland?

Maar na het eerste telefoontje van Lin blijft het stil. Victoire is ten einde raad. Waar zijn ze gebleven? Zijn ze nog in leven? Ze schakelt, via een kennis, een KRO-journalist in, Peter Tetteroo, die op het punt staat naar Goma af te reizen voor een reportage. Die verspreidt overal in het kamp foto’s van Lin en de kinderen, in de hoop ze zo snel te vinden. Als Lin weer belt, na dagen van onzekerheid, drukt Victoire ze op het hart zich te melden bij Artsen zonder Grenzen. Daar worden ze verder geholpen.

 

Victoire heeft zich in Rijswijk aangesloten bij de St Bonifatiusparochie in Rijswijk. En het is de pastoor met nog een ander kerklid die in actie komen. Ze schrijven een brief aan het ministerie van Justitie, in eerste instantie zonder resultaat. Lin en de kinderen hebben geen papieren én allemaal een andere achternaam. Dan ben je geen familie, zo besluit het ministerie. Dat in Rwanda achternamen niet bestaan, dat iedereen een eigen naam kiest, dat telt niet voor het ministerie.

Victoire is ten einde raad. Al haar pogingen Lin en de kinderen snel naar Nederland te halen, lijken op niets uit te lopen. Dan brengt een van de leden van de kerk Victoire in contact met een vreemdelingenadvocaat, Jan Hofdijk. In het begin heeft ze weinig vertrouwen in de advocaat die bij het eerste bezoek maar een beetje grapjes zat te maken en niet zo goed Frans sprak. Maar Hofdijk gebruikt de nationale Rwanda-actie die de week erop op televisie wordt uitgezonden, als breekijzer bij de toenmalige staatssecretaris van Justitie, Aad Kosto.  Hij stelt voor de familie naar Nederland te laten komen met een Herculesvliegtuig, en een televisieploeg daar opnamen van te laten maken. Zo krijgt de ellende in Rwanda en Goma een gezicht.

Weer dreigt het ontbreken van identiteitspapieren roet in het eten te gooien. Zonder paspoort geen visum. Maar uiteindelijk is Kosto gevoelig voor het publicitaire element en hij  geeft opdracht via de ambassade in Burundi de visa te verstrekken. Maar dat land is voor Lin en de kinderen onbereikbaar en dus bedenkt Hofdijk een andere, onorthodoxe oplossing. Via het kantoor van de marechaussee wordt een fax rechtstreeks naar Artsen zonder Grenzen gestuurd dat de drie toegang geeft tot Nederland zonder in het bezit te hoeven zijn van geldige identiteitspapieren. Lin krijgt te horen dat hij zich klaar moet maken voor vertrek.

Ze vliegen, illegaal in het laadruim, met een Russisch transportvliegtuig mee naar Schiphol. De komst van Lin en de kinderen is  inmiddels nieuws in Nederland. Ze worden op Schiphol opgewacht door een legertje journalisten. Of Victoire tevreden is, nu ze haar man en kinderen weer bij zich heeft, vraagt een verslaggever. Het is deze vraag die haar politiek bewustzijn doet ontwaken. Ze realiseert zich dat ze pas tevreden zal zijn als elke Rwandees weer kan wonen waar hij wil in Rwanda, als elke Rwandees zijn eigen familie zonder angst, zonder zorgen in de armen kan sluiten. Hoe belangrijk dat is, heeft ze zelf ervaren tijdens die eenzame, angstige dagen in Nederland, niet wetend of Lin en de kinderen nog in leven waren.