Verraad!

Eerder gepubliceerd: volkskrantreizen.nl


Met de champignonpluk is alles geoorloofd.Zelfs het verraden van je beste vriendin.

 

Zo vanaf half juni groeien er bij ons in de Haut-Corrèze weer cantharellen. Een van de meest makkelijk te herkennen paddenstoelen en ook nog een van de meest smakelijke. Dus dat komt goed uit, zeker voor een allochtone Nederlandse die niet is geboren met een paddenstoelenmes en mandje in de wieg. Iedereen heeft zo zijn eigen hoekjes waar wordt geplukt, al hebben sommige mensen hetzelfde stukje bos verkozen tot ideale plukplek. Dat geeft soms vreemde taferelen.

 

Er zijn er die een hond meenemen om medeplukkers af te schrikken: ‘Nee hoor, deze blaft niet, hij bijt direct.’ Er zijn er die bij nacht en ontij opstaan om als eerste bij de cantharellen te arriveren en er zijn er die zich heel erg breed maken en met veel lawaai door het anders zo fluisterstille bos rondstampen. Zelf heb ik mijn plekje de afgelopen jaren redelijk veroverd. Dacht ik.

 

Jaren geleden, toen ik nog niets van paddenstoelen afwist, had een vriendelijke Fransman me eens gewezen op die prachtige paddenstoelenplaats een kwartier lopen van ons huis. Ik was er gaan kijken, maar vond niets. Geen wonder, het was april, de eerste cantharel steekt pas in juni zijn kopje op. Toen ik er een jaar later per ongeluk weer eens terechtkwam na een lange wandeltocht dwars door hei, moeras en bos, zag ik ze staan. Vriendelijk wuivende gele jongens die riepen: ‘Pluk me maar’. Ik had geen mes, noch plastic zak bij me en ik nam me voor de volgende dag terug te komen om ze op te halen. Ik moest de eerste wet van het paddenstoelenplukken nog leren: ‘Laat nooit een goede paddenstoel staan; er komt altijd iemand achter u.”

 

De volgende ochtend waren ze inderdaad allemaal verdwenen. Maar ik wist nu wel waar ik ze kon vinden en dus schooierde ik de weken daarop regelmatig door dat stukje bos. Ik vond er genoeg om verslaafd te raken aan de adrenalinekick: telkens als ik zo’n paddenstoel zag staan kreeg ik een stroomstootje. Dat ze ook nog in eten verwerkt moeten worden, vind ik een stuk minder interessant. Omdat ik regelmatig dat bepaalde stukje bos onder handen nam, bleef er voor de overige plukkers steeds minder over. Die bleven dan ook een voor een weg.

 

Tot gisteren dacht ik dat ik het rijk alleen had. Toen kwam onze beste Franse vriend langs met een brede glimlach op zijn gezicht. Hij had lekker rondgesnuffeld op MIJN plukplek en daar nog flink wat cantharellen vandaan gehaald, zo zei hij triomfantelijk. Ik kon hem alleen maar verbijsterd aanstaren. Dit was het ultieme verraad.

 

Het gevoel verraden te zijn, werd iets minder toen ik zag hoe weinig hij had geplukt. Maar toch. In ieder geval heb ik nu de tweede champignonwet aan den lijve ondervonden: ‘Vertrouw niemand als het om champignons gaat.”